Cliëntervaringsonderzoek Wmo Drechtsteden 2019

Volgens de Wmo 2015 is iedere gemeente in Nederland verplicht jaarlijks te onderzoeken hoe cliënten de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning ervaren. Er is een verplichte vragenset en een voorgeschreven aanpak ontwikkeld door de VNG, het ministerie van VWS en een aantal gemeenten: het cliëntervaringsonderzoek (CEO) Wmo. In deze factsheet vindt u de resultaten van het CEO Wmo 2019, inclusief de aanvullende vragen die we hebben gesteld, voor de zeven gemeenten in de Drechtsteden.

Conclusies

De belangrijkste conclusies van het CEO Wmo 2019 zijn:

  • De meeste cliënten met een maatwerkvoorziening in de Drechtsteden zijn tevreden over het contact met de SDD, de kwaliteit van de ondersteuning en het resultaat hiervan. Net zoals in de drie voorgaande jaren is men het meest te spreken over de mate waarin men serieus wordt genomen door de medewerker van de SDD (90%). Over de kwaliteit van de ondersteuning is 86% tevreden en een ruime meerderheid van 82% geeft aan zichzelf te kunnen redden dankzij de ondersteuning. Het aandeel Wmo-cliënten met negatief oordeel over de kwaliteit of het resultaat is 5% of minder.
  • De tevredenheid van de respondenten is iets hoger dan vorig jaar. Dit geldt vooral voor de gemeenten Dordrecht en Sliedrecht. In Sliedrecht is men vaker tevreden over het contact; te weten over de snelheid van de hulp en het samen naar oplossingen zoeken. In Dordrecht is men vaker tevreden over de kwaliteit en het resultaat van de hulp en weten meer cliënten waar ze moeten zijn met hun hulpvraag.
  • Ruim een derde van de cliënten is bekend met de onafhankelijke cliëntondersteuner. Dit is vergelijkbaar met 2016, 2017 en 2018. De bekendheid blijft nog steeds achter, ondanks de inspanningen om onafhankelijke cliëntondersteuning onder de aandacht te brengen.
  • Er zijn verschillen tussen de gemeenten wat betreft de verplichte vragen, maar deze zijn klein en niet noemenswaardig. De resultaten per gemeente wijken over het algemeen niet af van de resultaten op Drechtstedenniveau.
  • Hoewel de meerderheid van de cliënten (zeer) tevreden is, blijft er ruimte voor verbetering. Op elk van de voorgelegde stellingen zien we dat tussen 8% en 19% van de cliënten het antwoord 'neutraal' geeft. Tussen 3% en 11% van hen zegt niet tevreden te zijn. Dit is vergelijkbaar met vorig jaar. Vooral op het gebied van 'weten waar men moet zijn met een hulpvraag' en 'snel geholpen' worden is nog verbetering mogelijk.

De belangrijkste conclusies van de aanvullende vragen:

  • Naast hun maatwerkvoorziening heeft 10% van de cliënten gebruik gemaakt van mantelzorgondersteuning in de gemeente, 9% bracht een bezoek aan het sociaal (wijk)team.
  • Ook hebben de Wmo-cliënten gebruik gemaakt van overige voorzieningen: 12% heeft een uitkering bij het UWV en 6% bij de SDD. Daarnaast huurt 12% van de Wmo-cliënten een particuliere schoonmaker en wordt 7% ondersteund door een vrijwilliger.
  • De belangrijkste informatiebron om te weten dat men bij de SDD terecht kon voor een voorziening waren familie, vrienden of bekenden (25%). Nog eens 21% heeft dit bij het Wmo-loket van de gemeente gehoord. Ook de (thuis)zorgaanbieders (15%) en verpleegkundigen of huisartsen (10%) hebben cliënten op deze mogelijkheid gewezen.
  • Een meerderheid van de Wmo-cliënten krijgt ook mantelzorg van een naaste, zoals de partner, andere familieleden, vrienden of buren (63%). Het vaakst krijgen zij huishoudelijke ondersteuning (60%), gezelschap of emotionele ondersteuning (54%) en worden er zaken voor hen geregeld (53%). Ook klussen komt vrij vaak voor (43%).
  • De helft van de cliënten die hulp van een naaste krijgen, denkt dat hun naaste de zorg goed aankan en slechts 3% denkt dat de naaste dit niet aankan. Vier op de tien heeft het idee dat de mantelzorger voldoende steun ontvangt bij haar zorgverlening, 13% denkt dat dit niet het geval is. Het ondersteunen van de mantelzorger gebeurt in driekwart van de gevallen door andere familieleden. Een kwart noemt ondersteuning door beroepskrachten en een vijfde meldt dat vrienden, kennissen en collega's de mantelzorger ondersteunen.
  • Er is aan de hand van stellingen gevraagd naar gevoelens van eenzaamheid. Ruim de helft van de Wmo-cliënten voelt zich niet eenzaam en zegt voldoende mensen om zich heen te hebben, maar een kleine 12 tot 22 procent geeft aan zich soms wel eenzaam of alleen te voelen of niet voldoende hulp biedende mensen te kennen. Iets minder dan de helft van de cliënten (47%) geeft aan voldoende mensen om zich heen te hebben die zij volledig kunnen vertrouwen.